1904 - Massart: Lommel 53
13 JUNI 1911
51°12'39" NB 05°20'34" OL
Massart bracht in 1911 dit duinlandschap in Lommel in beeld. Het bestaat uit landduinen die overwegend met struikheide (
Calluna vulgaris) en, op de meer open gedeelten, met buntgras (
Co-rynephorus canescens) en helm (
Ammophila arenaria) vastgelegd zijn. Deze uiterst droge heide strekte zich over vele kilometers uit, maar was tegelijk ook de pracht en praal van het Kempische landschap. Een smal paadje verraadt de regelmatige aanwezigheid van de mens. De heide werd door de landelijke bevolking beschouwd als hun eigendom en hun bron van leven. Toch oordeelde de Staat dat deze woeste gronden een specifieke bestemming moesten krijgen. Waterreserve, bouwgrond, landbouw en bosbouw waren enkele opties. Op 24 maart 1847 bijvoorbeeld werd de ontginningswet uitgevaardigd die stelde dat "de Staat het recht had de woeste gronden, eigendom van de gemeenten, te verkopen, te onteigenen of te verhuren om ze winstgevend te maken". Ook de grote vraag naar mijnhout speelde hierbij een grote rol. Dergelijke gebieden werden beschouwd als productiebossen waarbij de economische functie op de eerste plaats kwam. De ontginningen van de openbare heidegronden stootten echter op felle weerstand van de plaatselijke bevolking, die haar gemeenschappelijk terrein waarop zij gebruiksrechten hadden, verloor. Het bebossen van deze gebieden was bovendien geen sinecure aangezien de steriele gronden met de toen bestaande middelen moeilijk te transformeren waren. Enkel naaldbomen konden op deze voor de landbouw ongeschikte gronden worden geplant.